Elizabeth Muthert
Elizabeth Muthert Kaicho
Elizabeth C. Muthert served as kaicho in Tjideng women’s and children’s camp from the time it cam under Japanese military administration in April 1944 until the end of the war. At the war crimes trail held in Jakarta in 22 January-31 January 1946 , she gave the following testimony:
If anyone desires a translation of this bloodcurdling account into English, please let me know.
Boudewyn
Behoorende bij de affidavit van Elisabeth Anna Catherina Muthert, geboren Vrijer dd. 27 Juni 1946
PRO JUSTITIA
Regeringsbureau tot nasporing
Van oorlogsmisdaden.
P R O C E S – V E R B A A L
Op Dinsdag 22 Januari 1946 heb ik ondergetekende, GERRIT TEN HAVE, Commissaris van Politie der 1e klasse, een mij onbekende dame in verhoor genomen, die mij desgevraagd opgaf te zijn genaamd;——————————ELISABETH ANNA CATHARINA MUTHERT – VRIJER, ——————————–
Geboren te Gouda den 22 December 1900, zonder beroep en wonende Laan Trivelli 38 alhier. Comparante legde vervolgens in mijn handen op de wijze harer godsdienstige gezindheid den eed af van de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen,—————– en verklaarde desgevraagd als volgt:————-“Vanaf ongeveer Mei 1944 tot 30 November 1945 ben ik blokleidster in het Tjidengkamp geweest. Een Europees kamphoofd was er niet, althans niet onder den Japanschen Commandant SONEI. Hij verdeelde de wijk in vier blokken. Ik was leidster van blok III.
In het begin, toen er niet zo bar veel mensen in het kamp woonden, was de huisvesting voldoende. Maar langzamerhand werd het kamp hoe langer hoe meer ingekrompen en kwamen er steeds nieuwe transporten bij. Op 27 Mei 1945 woonden in het kamp 10567 (tienduizend vijf honderd en zeven en zestig) personen. In normale, behoorlijke woonhuizen aan Moesiweg en Laan Trivelli moesten ongeveer 80 mensen gehuisvest worden. In de Tjitaroemweg werden 140 personen in een huis gelegd.
De fecaliën afvoer was hopeloos. Mede door de hoge grondwaterstand waren de beerputten bijna doorlopend vol; de meeste mensen gebruikten een pot of een blik en deponeerden de fecaliën in een riool en als er geen rioolopening in de buurt was, in de goten langs den weg. U begrijpt dat dit een onmogelijke toestand was, waar ook de doktoren machteloos tegenover stonden. Als de beerputten overstroomden werden ze geleegd door de geïnterneerden zelf.
Omtrent de afvoer van huisvuil enz. Het volgende. Aanvankelijk kwamen er koeli’s in het kamp die met karren het vuil afvoerden. Later mochten deze mensen niet meer binnenkomen en werd de regeling getroffen dat de huisbewoners zelf hun vuil naar het Oganveld moesten brengen, waar het dan werd verbrand (te midden van de woonhuizen die om het veldje stonden).
Deze plaats was door Sonei aangewezen. Bij zijn inspectie op 12 Mei 1945 bevond Sonei de wijk erg buil en sloot toen de vuilnisbelt op het Oganveld. Hij gaf de belofte dat huisvuil, groenteafval en bladeren zouden worden afgehaald per vuilniskat. Papier en lompen moesten in den tuin worden begraven. Er mocht niets verbrand worden. Ondertussen werd het vuil niet afgehaald en hoopte zich voor de huizen op. Ik heb toen de bewoners aangeraden alles maar te begraven. Het afval en vuil op de erven van de ziekenhuizen werd ook niet weggehaald.
De watervoorziening was allerbedroevendst. In het kamp liep praktisch geen enkele kraan in de woonhuizen. Daarom werden de dames vindingrijk en haalden een verbindingstuk uit de leiding bij de meter, waardoor althans ’s nachts een ruimere watervoorziening tot stand kwam. Uit de meterbak haalden de dames dan ’s nachts water en vulden emmers en bakken enz. Om overdag ook water te hebben. De openbare keukens, twee in getal, moesten ook van water worden voorzien. Wij hadden daarom de regeling getroffen dat de dames die in de keuken eten kwamen halen, een teil met water mede brachten. Dat dit een verschrikkelijk gesjouw was voor de vrouwen behoeft geen betoog, temeer waar allen door ondervoeding praktisch uitgeput waren en velen ver dan de keukens woonden. Dan eisten Sonei dat de goten om de huizen dagelijks gereinigd moesten worden, maar dat was vrijwel onmogelijk door de erbarmelijke watervoorziening.
(Vervolg verhoor op ‘woensdag 23/1/46)
Op 6 Maart 1945 kwam van de Japanse directie het verbod om vuur te maken.
Het is mij niet bekend wat de aanleiding tot dit verbod is geweest. Zieken konden op doktersattest warm water krijgen in de keuken. Dit verbod was zeer onaangenaam, met ’t oog op de zieken, maar ook omdat er zoo weinig eten werd verstrekt. Ook was het verbod van vuur te maken zeer vervelend in verband met de vroege appels. Er werd 2x per dag appel afgenomen, ’s morgens om half acht en ’s avonds om zeven uur Nippon tijd. Aanvankelijk moest ieder die niet ziek was op ’t appel verschijnen; ook de baby’s moesten meegebracht worden. De appels konden gauw afgelopen zijn maar het gebeurde dikwijls dat de mensen een uur lang moesten blijven staan als straf voor een of andere overtreding, bijvoorbeeld als enkelen te laat op het appel kwamen, wanneer er gepraat werd of als de achterste rijen op de muurtjes van de erfafscheiding gingen zitten. Het gebeurde wel dat er erg veel zieken waren, en veel mensen die geen zin hadden om op ’t appel te verschijnen zich ziek meldden. Dit was aanleiding voor Sonei om 29/9/44 opdracht te geven dat alle zogenaamde zieken naar de poort moesten komen, alsmede alle doktoren met stethoscoop.
Den volgenden dag 30 September 1944 moesten alle zieken, ook de ernstige, op het appel verschijnen. Dit was een extra appel voor het gehele kamp om 2 uur ’s middags. De zieken die niet konden lopen werden naar de appelplaats gedragen. Het appel duurde tot ’s nachts 12 uur. Tijdens dit appel heeft mevr. Scheltema-Joustra, arts aan Sonei gezegd dat zij een patientje had dat zij niet wilde laten vervoeren omdat dit vervoer den dood tengevolge zou kunnen hebben. Dokter Scheltema is toen verschrikkelijk door Sonei geslagen.
Het patientje is tenslotte toch gebracht en is gelukkig niet gestorven.
Tijdens hetzelfde appel, te ongeveer 3 uur zag ik op den hoek Moesiweg-Laan Trivelli een dame liggen die flauw gevallen was. Ik wilde naar haar toe om haar te helpen, maar Sonei verbood mij dat.
Allerhande corveediensten moesten door de vrouwen worden verricht, ook het allerzwaarste werk, en juist in den tijd dat de vrouwen volkomen uitgeput waren. Al ‘t keukenwerk, waaronder het tillen van grote drums vol eten (180 l.), het repareren van ovens, het hakken van hout geschiedde door dames. De verhuizingen in het kamp hadden door vrouwen plaats en dit was niet gering. Als er nieuwe mensen in het kamp verwacht werden, gaf Sonei opdracht om hele straten of straatgedeelten te ontruimen. Heel veel mensen zijn vijf a zes maal verhuisd. Er was een speciale sjouwploeg ingesteld voor allerhande zwaar karwei, zoals rijstvervoer, omheiningen maken, helpen bij verhuizingen. De corveediensten werden zeer veel verzwaard door het gebrek aan goed en voldoende gereedschap.
Op 16 Mei 1945 moesten wij tien dames aanwijzen voor het maken van lijkkisten (van gedek). Zij moesten per dag 4 kisten en 2 kruisen afleveren. Ook waren meisjes aangewezen om de fietsen van de Japanners te repareren.
(Vervolg verhoor op Vrijdag 25 Januari 1946)
Huiszoekingen vonden niet regelmatig plaats. Een paar gevallen zijn echter het vermelden waard.
Op 1 Maart 1945 werden wij blokleidsters om 5 uur gewekt en kregen opdracht de hele wijk snel te laten aantreden. Daar werd bekend gemaakt dat alle bewoners koffers en kisten open moesten klaarzetten omdat een huiszoeking op grote schaal zou plaats hebben. Om half negen dien morgen moest ieder weder aantreden, met uitzondering van drie personen voor elk groot huis, die mochten achterblijven om op de eigendommen der bewoners te passen. De mensen die moesten aantreden werden buiten de poort gebracht en moesten op Tjideng West en andere wegen buiten de omheining wachten. Voor het vertrek was deze mensen aangezegd dat zij Hollands geld bij de Hantjo’s ongestraft konden inleveren. Sieraden mochten zij bij zich houden. Deze mensen zijn in den loop van den dag tijdens hun verblijf op Tjideng West en omgeving gefouilleerd.
Om zes uur ’s avonds werden deze mensen weer binnen de poort gelaten en vonden hun huizen in de grootste wanorde. Toen ik dien dag over de Kapoeasweg kwam, werd ik aangeroepen door het Hoofd van het huis waar Mevrouw Kater met haar kinderen woonde. Zij vertelde mij dat de Heiho’s ook de blikjes melk, die Mevrouw Kater voor haar zwakke kinderen had bewaard, hadden meegenomen. Ik heb toen de tussenkomst van een in het kamp werkende Japanner ingeroepen en slaagde er in om een gedeelte van die blikjes terug te krijgen. Volgens de bewoners is er bij deze en ook bij andere huiszoekingen ontzettend gestolen, maar aantekeningen heb ik hiervan niet. Bij een andere gelegenheid heeft de Japanse directie excuses aangeboden voor het gedrag der Heiho’s plus een bedrag as F 60,- als schadevergoeding gegeven.
Kort na het optreden van Sonei als kampcommandant heeft hij alle godsdienstbijeenkomsten verboden. Ds. Kater heeft toen zijn op schrift gestelde preken laten circuleren en van .K. zijde werd evenzoo gehandeld. Sonei is hier achter gekomen en heeft de geestelijkheid van het kamp in het zgn. Jongenshuis opgesloten. Deze mensen zijn later voor straf naar het Kramatkamp overgeplaatst.
Muziek en zang heeft Sonei ook kort na zijn optreden verboden.
Op 2 September 1944 vaardigde Sonei het bevel uit dat de dames ’s middags niet mochten rusten. Verscheidene malen werden de bewoners opgeschrikt door bevelen tot inlevering van allerlei artikelen, zoals: ongeveer in Mei/Juni 1944 opvordering van alle medicijnen en thermometers;
30 Augustus 1944 alle elektrische strijkijzers en per blok 15 anglo’s, pannen en ketels inleveren;
Op 25 september 1944 alle badminton netten;
Op den volgenden dag alle elektrische en trap-naaimachines inleveren voor de naaicentrale (die bijna uitsluitend voor de Jappen werkte);
Op 7 Oktober 1944 1 zitje, bedden en tafellinnen, zilverbestek, schilderijen en kapstok;
18 Oktober 1944 30 buitenbanden en 8 binnenbanden voor fietsen;
1 Februari 1945 7 kasten, 4 ronde tafels en 3 stoelen;
Op 29 Januari 1945 gaf Sonei opdracht tot inlevering van “de achtergehouden f 400.000.- die voor 1 Februari 1945 ingeleverd moesten zijn, onder bedreiging met inhouding van eten;
Op 4 Februari 1945 is gedreigd met inhouding van het extra voedsel; Op 6 Februari liet Sonei de uitgifte van melk stopzetten evenals in het Brantasziekenhuis (dysenterie-afdeling) de verstrekking van pisang;
Ik herinner me niet meer voor hoe lang deze inhoudingen hebben gegolden;
Op 8 Februari twee piano’s en twee goede polshorloges benevens alle motor-auto-onderdelen en gereedschappen;
Op 16 Februari 1945 een aktentas van Boxcalf of varkensleder, een leren etui voor vulpen, alle overtollige lampeperen, nogmaals motor-en auto onderdelen, 6 meter khakistof en een heerenpolshorloge;
Op 11 Maart 1945 alle lege bierflessen;
Op 24 Maart weer hangsloten en bierflessen, alsmede bruine veters;
Op 24 April gaf Sonei opdracht om 20 goede lakens op te eisen zonder vlekken en stoppen en niet oud;
Toen er geen animo was om deze spullen te leveren gaf hij opdracht om ze binnen een half uur te brengen, zoo niet dan moesten alle koffers binnen een uur op Laan Trivelli worden gebracht, waar Sonei persoonlijk lakens zou komen uitzoeken, daarna werden ook nog 20 goede glazen opgevorderd onder bedreiging van Sonei dat er anders den volgenden dag geen eten zou worden verstrekt;
18 Mei 1945 inlevering van alle vuurwapens, slagwapens, fototoestellen, alle elektrische apparaten, stekkers, zekeringen, draad enz. Onderdelen van fietsen, auto’s motoren, banden, atlassen, anti Nippon lectuur, Hollands geld (zilver en papier).
Af en toe werd gevraagd via de blokleidsters om bekend te maken dat Nippon voor Parkersets voedingsmiddelen leverde. Verscheidene malen heeft Sonei ook zaken opgeeist ten behoeve van zichzelf. Zoo gaf hij op 25 Augustus 1944 bevel om te leveren: een Angora of Perzische poes, twee prima polshorloges, een hangklok en 12 duiven; op 5 September 1944 een mooie poes; op 6 September een goede viool; op 7 September een grote hangklok; op 12 Januari 1945 zes zilveren theelepels; op 19 Januari een elektrische fietslantaarn en dynamo; op 21 Jan. twee hangsloten; op 26 April een scheerriem lang en breed en een prima scheerkwast; op 25 Mei 1945 een heel mooie aansteker.
(Vervolg verhoor op Dinsdag 28 Januari 1946)
Dikwijls werden de kampbewoners geplaagd door uitingen van woede van Sonei. Zoo is hij ooit razend geweest toen hij er achter kwam dat bij een huis aan de Serajoeweg dat aan de kampong grensde contact bestond tussen geïnterneerden en de kampoengbevolking, d.w.z. de inlandse bevolking gooide bepaalde bloemen over de afscheiding, waarachter sommige dames kwade en andere goede bedoelingen zochten. Sonei heeft toen in een huis aan de Serajoeweg en ook in de kampong den boel kort en klein geslagen.
Bij Mevrouw Dijkgraaf in de Tjilamajaweg is Sonei onverwachts binnengekomen en heeft hij de pendel van het elektrische licht geheel losgerukt omdat hij vond dat de lamp onvoldoende was afgeschermd.
Zoo heb ik eens de oude heer Tettelaar, die langs de straat ging met een karretje, een pak slaag door Sonei zien toedienen, omdat deze 69 –jarige naar het oordeel van Sonei onvoldoende had gegroet, hetgeen absoluut niet waar is zoals ik zelf heb gezien. Als straf werd de heer Tettelaar enigen tijd opgesloten in het perceel Laan Trivelli 89, waar ook een stel jongens was opgeborgen.
In de Tjitaroemweg woonde een dame met een jonge dochter die een kleine baby had. Gedurende de nachtelijke uren werd daar licht ontstoken omdat de baby geholpen moest worden. Het verhaal ging toen dat Sonei de betrokkene ervan verdacht dat zij contact met personen buiten het kamp hadden gehad, hetgeen pertinent niet waar is. Als straf liet Sonei de gehele Tjitaroemweg en Tjilamajaweg op 8 Mei 1945 verhuizen. Deze verhuizing geschiedde zo: Binnen 40 minuten moesten alle bewoners aangetreden staan met een koffer (buiten de poort). Na 5 uur mochten zij het kamp weer binnen komen en werden toen in enige lege huizen aan de Moesiweg en Tjideng West Ondergebracht. Na enige dagen mochten zij weer naar haar vorige woningen terugkeren. Naar aanleiding van een klacht over diefstal, waarbij Heiho’s als dieven werden aangeduid, ontstak Sonei in woede en liet betrokkenen, de familie Keyser van de Tjilamajaweg, verhuizen. Een meisje uit het gezin Keyzer moest verhuizen naar Kapoeasweg 25, een ander naar Oganweg 4 en de moeder en een kind naar Batanghariweg 29. (26 November 1944).——–
Een meisje van de familie van As, die toen op Koeantan 2 woonde vertelde me dat de familie bezoek had ontvangen van een Japanner, die toenadering tot haar had trachten te krijgen. Zij was er echter niet van gediend. Zij vertelde dat dit de vermoedelijke reden was, waarom zij en haar zusje op een nacht bij Sonei werden geroepen. Ik werd toen ook bij die samenkomst geroepen en zag dat het oudste meisje door Sonei verschillende malen in het gezicht werd geslagen. Het meisje vertelde me ook dat Sonei gezegd had dat hij haar gestraft had omdat zij onvoldoende had gegroet. Ik kreeg van Sonei opdracht om de familie van As bestaande uit 5 personen te laten verhuizen naar Batanghari 41 en wel zo dat ieder gezinslid in een andere kamer terecht kwam. (20 Augustus 1944).—————-
Op 22 Augustus 1944 moesten alle eigenaressen van honden deze aan de poort brengen met aan de halsband een adres buiten het kamp waar de hond zou kunnen worden afgegeven. Een van de dames, mevrouw Wente, kwam met haar eigen hondje (Spitsje) terug en vertelde dat zich aan de poort een drama afspeelde. Vele honden die op een auto geladen waren, sprongen van het voertuig af en keerden naar de eigenaressen terug. Mevrouw Wente heeft haar eigen hondje toen door Dokter Scheltema doormiddel van een injectie laten doden. Op de geruchten dat onze jongens mede moesten helpen om de honden aan de poort te knuppelen, ben ik naar het kantoor gegaan om met de Japanner daarover te spreken. In het kantoor zag ik een paar Japanners met ontbloot en bezweet bovenlijf en grijnzende gezichten staan met knuppels in de hand. In de tuin achter het huis Laan Trivelli 89 hoorde ik het beuken op de hondenlichamen en afgrijselijk hondengehuil en gejank. Een en ander greep mij zo aan dat ik geen woord heb kunnen uitbrengen en weggehold ben. Sonei had de gewoonte om onverwachts bij de dames binnen te vallen. Hij deed dit ongegeneerd; in ziekenhuizen evengoed als in gewone huizen.
In verband met hun aanstaand vertrek naar Grogol moesten onder anderen alle oude mannen uit het “Oudemannenhuis”, die tevoren reeds van Batanghari complex naar Laan Trivelli 82 waren overgebracht (en daar waren opeengepakt als vee, ja zelfs zodanig dat een van hen eens tegen mij opmerkte: “Ach mevrouw, kunt U niet zorgen dat zij ons doodschieten; liever alles dan dit”).
Op 29 Augustus 1944 aantreden voor proefappel. De 60-jarige Heer Oudenniel die op krukken liep, werd op een brancard naar de appelplaats gedragen en moest ook opstaan, zgn. Voor een keuring door Sonei, die aan zou wijzen, wie wel en wie niet zouden moeten verhuizen.
Toen de oude man er zo stond zag ik dat Sonei de krukken van hem wegsloeg, zodat de man dreigde te vallen. Zijn vrouw wilde hem toen opvangen maar dat mocht niet. Bedoelde oude heer is tenslotte toch niet gevallen, maar door de een of ander opgevangen. Ik weet dat de 64-jarige Heer Snuyf, die in het ziekenhuis was opgenomen, ook op dit proefappel moest verschijnen ter beoordeling of hij al dan niet op transport moest worden gesteld, ofschoon op hem pas bloedtransfusie was toegepast. Deze man is niet op transport gesteld.
(Vervolg verhoor op Woensdag 30 Januari 1946)
Op 21 Juni 1945 te circa drie uur ‘s namiddags werd ik op het Batanghariveld bij Sonei ontboden. Op het moment van mijn aankomst zag ik dat Sonei bezig was een mevrouw het hoofd kaal te knippen. De vrouw was bont en blauw in het gezicht. Ik vernam later dat zij door Sonei was mishandeld en wel omdat zij betrapt was op ruilhandel bij de omheining van het kamp. Ook vernam ik dat een andere dame door Sonei was kaalgeknipt op bedoelde plaats.
Ik kreeg als blokleidster inmiddels van Sonei opdracht om binnen een uur een blok huizen ter plaatse te ontruimen en de bewoners(invaliden met hun gezinnen en oudere dames, totaal ongeveer 100 personen) elders onder te brengen. Dit huizenblok werd begrensd door Beroemoenweg, Koentanweg en Oganweg. Ogenblikkelijk ging ik de bewoners van het blok waarschuwen. Zij werden uiteraard zeer opgeschrikt door dit alarmerende bericht, niet ‘t minst omdat de verhuizing zo snel moest gebeuren, waardoor zij niet in staat zouden zijn om hun hebben en houden mee te nemen. En voor velen was het bepaald noodzakelijk een ledikant, een wig, een stoel of een karretje mee te nemen in verband met de ongelukkigen die in dit blok woonden. In het huis Koeantanweg 6 woonden ongeveer 29 dames, die geen familie hadden en gemiddeld ongeveer 65 jaar oud waren. Toen ik de opdracht uitvoerde werd meteen de sjouwploeg opgeroepen, die opdracht kreeg om direct te beginnen met het afzetten door palen, prikkeldraad en gedek van het bewuste blok. Er was zoveel spoed bij die ontruiming, dat we niet voldoende tijd hadden om de mensen behoorlijk onderdak te bieden, waarop besloten werd een oproep in de wijk te doen deze mensen tijdelijk ter wille te zijn en hun gastvrijheid te verlenen. De huishoofden van de woningen waar nog enigszins ruimte was hebben spontaan hun medewerking verleend om de door de verhuizing gedupeerden te helpen.
Ik liet de teilen, bultzakken, koffers en emmer nabij de Batangharikeuken plaatsen, omdat ik bang was dat deze goederen anders door de nieuwe omheining ingesloten zouden worden.
In de loop van de middag heb ik Sonei in de Batangharikeuken als een bezetene te keer zien gaan. Ik zag dat hij de elektrische klok van de wand rukte (van anderen vernam ik dat hij die op de grond met zijn laarzen heeft verbrijzeld; ik kon dit zelf niet zien omdat ter plaatse een klein schuttinkje stond), en een drum of een emmer omschopte. Toen hij naar buiten kwam ontstak hij opnieuw in woede bij het zien van de hoop koffers en teilen enz. Als bovenbedoeld. Ik zag dat hij er bovenop ging staan en links en rechts van zich aftrapte, met als natuurlijk gevolg veel schade aan breekbare waar zoals stopflessen met etenswaren, borden en kopjes enz. Tijdens het plaatsen van het gedek werden die middag een paar meisjes geslagen, een ervan, naar ik van een betrouwbare getuige vernam, omdat zij niet in de houding was blijven staan toen zij moest wachten op haar beurt om te helpen gedek te plaatsen. Het bleek dat Sonei de meisjes die uit Bandoeng gekomen waren niet kon uitstaan, want bedoeld meisje had niet anders gedaan dan haar ene knie gebogen, omdat zij van vermoeidheid niet langer in de houding kon staan en toen hij vernam dat ze uit Bandoeng kwam, had hij haar afgerost.
(Vervolg verhoor op 31 Januari 1946)
Om ongeveer 6 uur ‘s avonds kregen alle blokleidsters de opdracht om alle personen die ‘s middags op het Batanghariveld aanwezig geweest waren en die al of niet meegedaan hadden aan de ruilhandel, aan te zeggen op het kantoor Laan Trivelli 87 te komen. Aan deze oproep werd door vrijwel niemand gehoor gegeven. Op het avondappel wees de Japanner Ohara hierop en zei dat Sonei de stad was ingegaan, waarschijnlijk om zich te bedrinken, met voor ons vermoedelijk onaangename gevolgen. Hij noemde een getal van 75 a 100 personen die ‘s middags op het Batanghariveld aanwezig zouden zijn geweest en radde ons aan te zorgen dat die mensen op ‘t kantoor zouden verschijnen. Ook moesten alle aanwezige verhandelde goederen, waaronder een zak suiker, worden meegebracht.
Na het avondappel zijn vele mensen, zelfs verscheidene die ‘s middags niet op het veldje waren geweest, spontaan naar het kantoor gegaan. Het voorerf stond er zwart van. De blokleidsters en de assistenten moesten ook aantreden en verzamelden voor het perceel Laan Trivelli 91, ons kantoor.
Daarna moesten wij aantreden voor het kantoor op Laan Trivelli 87. Toen ik daar kwam zag ik een grote menigte op het voorerf staan. Ik zag verder een mij onbekende dame (vermoedelijk mevrouw Goedhart, verb.) op de voorgalerij, die door Sonei in verhoor genomen en daarbij zwaar mishandeld werd. Deze vrouw werden vragen gesteld en na iedere ontkenning werd zij geslagen, zodanig dat ze telkens tegen een muurtje aanviel. Ze hield zich echter zeer flink en ging steeds weer opstaan. Ik hoorde dat Sonei haar bijvoorbeeld vroeg of ze nog zou blijven ontkennen dat ze aan de paggerhandel had meegedaan als ze wist dat ze doodgeschoten zou worden en een andere keer of zij nog zou durven ontkennen als zij tegenover de “Toean Allah” zou staan.
Na de mishandeling van bedoelde dame trad hij naar de plaats waar wij blokleidsters en assistenten stonden aangetreden. Hij schreeuwde ons een toespraak naar het hoofd waarin hij o.a. zei dat wij “boesoek” waren omdat wij wisten dat de paggerhandel plaats had en wij hem niet ervan hadden verteld. Hij sprak in het Japans tegen ons en Fukusuma vertaalde het in het Maleis. Sonei stond zich gedurende zijn toespraak op te winden. Door nervositeit en misschien ook omdat ik het Maleis niet erg best machtig ben, heb ik het zelf niet gehoord, maar anderen vertelden mij dat hij bij deze gelegenheid ook gezegd heeft dat we voor de keuze werden gesteld om opgesloten te worden, om zoals de Amerikanen met de Japanse vrouwen zouden hebben gedaan, naakt door de wijk te moeten lopen, of kaalgeknipt te worden.
Toen hij zijn toespraak geëindigd had, gaf Sonei ons, de 4 blokleidsters, een harde klap tegen het hoofd. Hij sloeg mij omver en ik ben een ogenblikje bewusteloos geweest. Mevrouw van Zijl-Jaarsma vertelde me later dat de dames mij hadden opgevangen.
Sonei ging toen naar de voorgalerij, waar hij zich voegde bij zijn gasten, een drietal Japanse officieren, onder wie Sakai, de opvolger van Sonei. Zij hadden met elkaar ontzaglijk veel plezier. Na enige tijd stond hij op en schreeuwde ons weer wat toe, waarop mevrouw Cornelissen mij toeriep dat we naar voren moesten komen. Ik kwam toevallig vlak voor Sonei te staan. Ik moest van hem knielen, hij pakte mijn haren ruw beet en trok mijn hoofd overeind. Toen begreep ik wel dat hij mij wilde kaal knippen. Ik heb mijn handen gevouwen en gevbeden om hulp en kracht om dit te dragen. De tranen welden in me op maar ik wist ze terug te houden. Het ergste vond ik niet het verlies van mijn haren maar de belediging die mij werd aangedaan en waar ik volkomen machteloos tegenover stond. Hij knipte toen mijn haren met een gewone schaar. Waar ik die middag op het Batanghariveld had gezien dat Sonei ruw tewerk ging bij ‘t knippen van een dame, waarbij hij haar hoofdhuid zodanig had meegeknipt dat het bloed langs haar achterhoofd liep. Boog ik mijn hoofd gewillig alle kanten heen om dat risico zoveel mogelijk te ontgaan, Ik had nog de tegenwoordigheid van geest om onderwijl mijn oorbellen en haarknipjes af te nemen. Na afloop van deze knipperij voelde ik langs mijn hoofd en was blij nog wat haar te voelen, maar kort daarna kwam een Heiho met een tondeuse die mij volkomen heeft kaalgeknipt.
De andere blokleidsters ondergingen hetzelfde lot. De Japanners gingen toen weer gezellig converseren in het Japans. Ik hoorde daarbij steeds het woord Komitjo noemen. Al spoedig bleek dat de komitjo’s (sectieleidsters) van blok III moesten aantreden en ook zij deze smadelijke behandeling van kaalknippen hadden te ondergaan. Dit waren er vijf. Ik weet nog 7 dames uit mijn blok te noemen (te weten: Kloet, Sassoen, van Dam, Lies de Boer, zuster den Bolder, Gouka en Kronenberg) die ook die avond zijn kaalgeknipt. Uit andere blokken zijn ook verschillende dames kaalgeknipt, doch aantallen weet ik niet te noemen en namen ken ik niet. Na het knippen – het middernachtelijk uur was reeds lang gepasseerd – gaf Sonei opdracht om ons naar het Oganveld te begeven om de sjouwploeg behulpzaam te zijn bij het afmaken van het gedek. Deze afscheiding was reeds bijna gereed zodat er voor ons niet veel meer te doen was. Toen de pagger klaar was moesten we weer op Laan Trivelli verzamelen. Wij, de blokleidsters met de assistenten, moesten nog voorkomen en bij het verlaten van het erf schreeuwde Sonei ons wat na, dat door Fukusuma werd vertaald met: “Njonja sama sekali mati sendiri” zoiets als ons: “Jullie kunt allen doodvallen”.
Dezelfde avond had een Japanner, Noda genaamd, mij verteld dat Sonei de volgende dag zou vertrekken; ook zei hij bij deze gelegenheid dat Sonei “Boesoek betoel” was. Inderdaad is Sonei de volgende dag als commandant vervangen door Sakai. Ik heb toen wel gedacht dat Sonei op de avond van 21 op 22 Juni aan zijn gasten een bravourstukje heeft laten zien en ik heb de indruk dat hij zichzelf daarmee een plezierige avond heeft verschaft. Als blokleidster was het me steeds een doorn in het oog dat voor de zgn. “mentalafdeling” waar geesteszieken waren ondergebracht de meest slechte huizen uit de gehele wijk waren aangewezen. De faecalien afvoer, de watervoorziening, de toestanden van de wanden en licht in de kamers waren allerverschrikkelijkst. Sonei had ons dit complex aangewezen en ook het aantal verplegend personeel, dat veel te gering was, vastgesteld.
Van 5 tot 7 Juni 1945 heeft Sonei de distributie van eten geheel laten stopzetten. Niets werd er verstrekt. Het brood wat binnen was gekomen moest door de sjouwmeisjes onder de grond begraven worden. De rijst die gekookt was, mocht niet verder worden verdeeld. Ik weet niet meer om welke reden Sonei deze maatregel nam.
Ook op de beruchte 21 Juni 1945 heeft hij opdracht gegeven aan de keuken om te stoppen, ook de ziekenhuiskeuken. Op die dag is er dus aan een gedeelte van het kamp geen eten verstrekt. Deze maatregel hield natuurlijk verband met de handel over de omheining.
Na voorlezing en volharding tekent Comparante.
Ik, verbalisant, teken hierbij aan dat getuige Muthert-Vrijer prijs stelt op een oproeping om ter terechtzitting te verschijnen.
Hiervan heb ik dit proces-verbaal op ambtseed opgemaakt en gesloten op 31 Januari 1946.
De verbalisant v.d.
De ondervrager De Getuige
w.g. J.G.Benders w.g. L.Muthert-Vrijer.
Voor eensluidend afschrift bijlagen A1 tot en met A6
Kapt. J.G. Benders
Leave a Reply